Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Vreemdelingenwet 2000

 

Artikel 31
1
Een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 wordt afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zich zelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
2
Bij het onderzoek naar de aanvraag wordt mede betrokken de omstandigheid dat:
a
de vreemdeling reeds eerder, onder een andere naam, een aanvraag voor een verblijfsvergunning in Nederland heeft ingediend;
b
de vreemdeling zonder geldige reden niet heeft voldaan aan de aanwijzingen, bedoeld in artikel 55;
c
de vreemdeling niet beschikt over een voor toegang tot Nederland vereist document voor grensoverschrijding, tenzij hij zich onverwijld onder opgave van de plaats waar of waarlangs hij Nederland is binnengekomen heeft vervoegd bij een ambtenaar, belast met de grensbewaking of het toezicht op vreemdelingen, en daar kenbaar heeft gemaakt dat hij asiel wenst;
d
de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag valse of vervalste reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden heeft overgelegd en, hoewel daaromtrent ondervraagd, opzettelijk de echtheid daarvan heeft volgehouden;
e
de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag opzettelijk reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden heeft overgelegd die niet op hem betrekking hebben;
f
de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan hem is toe te rekenen;
g
de vreemdeling afkomstig is uit een land dat partij is bij het Vluchtelingenverdrag en één van de andere in artikel 30, onder d, bedoelde verdragen en de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat het die verdragsverplichtingen ten aanzien van hem niet nakomt;
h
de vreemdeling heeft verbleven in een derde land dat partij is bij het Vluchtelingenverdrag en één van de in artikel 30, onder d, bedoelde verdragen en de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat het die verdragsverplichtingen ten aanzien van hem niet nakomt;
i
de vreemdeling in een land van eerder verblijf zal worden toegelaten totdat hij elders duurzame bescherming zal hebben gevonden;
j
de vreemdeling elders een verblijfsalternatief heeft omdat hij voorafgaand aan zijn komst naar Nederland heeft verbleven in een ander land dan het land van herkomst;
k
de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid;
l
de vreemdeling afkomstig is uit een land dat ingevolge artikel 29 van de richtlijn asielprocedures door de Raad is opgenomen in de in dat artikel bedoelde gemeenschappelijke minimumlijst van derde landen die als veilig land van herkomst worden beschouwd.
3
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het eerste lid en het tweede lid, onder g tot en met l.


Jurisprudentie bij dit artikel

  • Hieronder wordt een selectie van de bijbehorende jurisprudentie getoond.

  • LJN AQ5970, Eerste aanleg - meervoudig, AWB 02/89347
    Rechtsoort
    Vreemdelingen
    Datum uitspraak
    13-02-2004
    Status
    gepubliceerd
    Soort procedure
    Eerste aanleg - meervoudig
    Instantie
    gepubliceerd
    Rechtsoort
    Rechtbank 's-Gravenhage
    Turkije / PKK / artikel 1F VSV. Verweerder heeft eiser een vtv geweigerd, omdat hij zich schuldig zou hebben gemaakt aan gedragingen als bedoeld in artikel 1F VSV. De rechtbank is echter van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat eiser (mede)verantwoordelijk kan worden gehouden voor...
  •